Israëlische luchtaanval op Iran en Iraanse vergelding met raketten zetten Midden-Oosten en Westen in opperste staat van paraatheid.

In de vroege uren van 13 juni 2025 voerde Israël een verrassingsaanval uit op doelen diep in Iran. Wat volgde was een razendsnelle militaire escalatie tussen twee aartsvijanden die al jaren op ramkoers lagen. Israël bestookte Iraanse nucleaire installaties en militaire doelen; Iran reageerde binnen een dag met een salvo van raketten op hartje Tel Aviv.
Het was voor het eerst dat het conflict tussen Israël en Iran zo openlijk en direct tot uitbarsting kwam. De wereld keek met ingehouden adem toe hoe een lokale confrontatie dreigde uit te groeien tot een regionale oorlog met mondiale repercussies.
In dit artikel geven we een uitgebreid overzicht van deze gevaarlijke escalatie. We reconstrueren het verloop van de aanvallen – van Israëls gecoördineerde luchtaanvallen op Iraans grondgebied tot de ongekende Iraanse vergeldingsactie die daarop volgde. We analyseren de motieven van beide landen: waarom Israël besloot de Iraanse nucleaire dreiging hardhandig te neutraliseren en hoe Iran via wraak en uitputtingsstrategie terugsloeg. We belichten de reacties van westerse landen: de vrijwel unanieme steun van de VS en het VK aan Israël, maar ook de groeiende zorgen voor escalatie en een bredere oorlog in het Midden-Oosten.
Daarnaast onderzoeken we hoe media in het Westen deze gebeurtenissen framen, met opmerkelijke verschillen in woordkeuze voor Iraanse en Israëlische acties. We plaatsen het conflict in juridisch en historisch perspectief: wat zeggen internationale afspraken over Israëls grondgebied en nucleaire programma’s? Tot slot bekijken we de militaire dimensie en de kwestie van proportionaliteit: Israëls geavanceerde precisiewapens tegenover de verwoesting in Gaza, en de discussie of het militair optreden in verhouding staat tot het doel.
Aanval op Iran: Operatie “Rising Lion”
In de vroege ochtend van 13 juni lanceerde Israël Operatie Rising Lion, een grootschalige verrassingsaanval op Iraans grondgebied. Golven van Israëlische gevechtsvliegtuigen drongen de Iraanse luchtverdediging binnen en vuurden precisiebommen en raketten af op tientallen locaties. Doelwit waren kerninstallaties die verdacht werden van betrokkenheid bij Irans nucleaire programma, evenals hooggeplaatste leden van de Iraanse Revolutionaire Garde en het leger. De aanval kwam na jarenlange dreigementen van premier Benjamin Netanyahu – hij had herhaaldelijk gewaarschuwd dat Israël een nucleair bewapend Iran nooit zou tolereren en “liever preventief zou toeslaan” dan af te wachten. Die waarschuwing werd nu werkelijkheid.
Israëlische bronnen presenteerden de luchtaanval als een noodzakelijke preventieve actie. Volgens Israël stond Iran op het punt kernwapens te ontwikkelen – een existentiële bedreiging die met geweld moest worden afgewend. Diplomatieke onderhandelingen tussen Iran en de Verenigde Staten over een nieuwe nucleaire deal waren gaande, maar in de ogen van Netanyahu was dat slechts tijdrekken door Teheran. Israël zag geen heil in verdere gesprekken en koos voor actie. De aanval was bedoeld om in één klap Irans vermeende kernwapenprogramma terug te werpen en het land militair te verzwakken. President Donald Trump zou volgens Israël achter de aanval staan – een cruciale steun van Israëls belangrijkste bondgenoot.
Israël meende bovendien een kansrijk moment te hebben gekozen: het jaar ervoor waren al grote delen van Irans luchtafweer vernietigd bij clandestiene operaties, en ook Hezbollah in Libanon – lange tijd Irans troef voor vergelding – was verzwakt. Deze factoren wekten in Jeruzalem de overtuiging dat een verrassingsaanval nu kon slagen.
De impact in Iran was onmiddellijk en ernstig. Volgens Iraanse media veroorzaakten de Israëlische luchtaanvallen grote schade en vielen er tientallen doden en gewonden, ook in woonwijken. Israëlische bommen troffen onder meer nucleaire installaties in Natanz en Arak, militaire bases en communicatiecentra. Berichten spraken van getroffen faciliteiten die cruciaal waren voor uraniumverrijking, en van wetenschappers die bij de aanvallen omkwamen. Ook werden leiders van het Iraanse leger gedood of verwond. Hoewel Israël benadrukte dat het zich richtte op legitieme militaire doelen, was er onvermijdelijk ook nevenschade: burgers raakten gewond of erger in de omliggende gebieden.
Teheran omschreef de aanval als “niet uitgelokt militair geweld” en zwoer dat het een hoge prijs zou eisen. Iran kondigde onmiddellijk aan dat het zich zou wreken op Israëls “agressie”. In Israël zelf werd na de aanval de noodtoestand afgekondigd uit vrees voor Iraanse tegenaanvallen. Ironisch genoeg sloeg de sfeer in Israël om van triomf naar alertheid op vergelding. Terwijl het Israëlische leger de succesvolle treffers op Iran vierde, maakte de regering zich op voor wat komen ging. De bevolking werd geïnstrueerd schuilkelders gereed te maken en het luchtalarmsysteem stond paraat. Deze voorzorg bleek geen overbodige luxe, want Iran zou al snel terugslaan.
Iraanse vergelding: raketaanval op Tel Aviv
Nog geen etmaal na de Israëlische aanval volgde de Iraanse tegenaanval – een daad van vergelding die analisten omschreven als ongekend in de geschiedenis van beide landen. Kort voor middernacht op 14 juni vuurde Iran een salvo ballistische raketten af richting Israël. Het doel was duidelijk: strategische locaties in het hart van Israël treffen en zo Jeruzalem te tonen dat ook het eigen grondgebied kwetsbaar was.
De inslaglocaties bevestigen dat Iran zijn vergeldingsbelofte serieus nam. In Tel Aviv sloegen meerdere raketten in, waarbij het epicentrum van Israëls defensie-establishment werd getroffen. Twee raketten troffen het Israëlische Ministerie van Defensie – midden in de dichtbevolkte stadskern van Tel Aviv. Ook het hoofdkwartier van de generale staf van het Israëlische leger (IDF) werd geraakt. Dat Iran in één van de best beveiligde luchtruimen ter wereld – ondersteund door het veelgeprezen Iron Dome-luchtverdedigingssysteem – wist door te dringen tot het bestuurlijke en militaire hart van Israël, zorgde voor enorme schok. De Iron Dome, vaak geroemd als ijzersterk schild, werd in Iraanse commentaren smalend een “papieren koepel” genoemd nadat meerdere raketten ongehinderd hun doelen bereikten.
Naast de hoofdstad richtte Iran zijn vergelding op andere hoogwaardig strategische doelen. In het Negev gebied wist een Iraanse raket de Nevatim luchtmachtbasis te raken – een basis die Israël als een van zijn meest beveiligde ter wereld beschouwt. De inslag toonde dat zelfs dit zogeheten onneembare bolwerk niet onkwetsbaar was. Verder naar het noorden werd de Ramat David luchtmachtbasis getroffen, en ook de Palmachim basis aan de kust, waar Israël geavanceerde drones en raketsystemen huisvest, incasseerde een rake klap. Bovendien meldden bronnen dat meerdere Israëlische luchtverdedigingsbatterijen – onderdeel van de Iron Dome en het nieuwere David’s Sling systeem – door de precisieaanvallen waren uitgeschakeld. Dit zou een eventuele volgende golf Iraanse raketten nog gevaarlijker maken, omdat delen van Israëls luchtruim nu onbeschermd waren.
Opvallend was dat Iran zelfs een nucleair gerelateerd doelwit in Israël trof. In het noorden van het land werd een Israëlisch nucleair onderzoekscentrum geraakt. Hoewel het niet om een reactor of wapenopslag ging, maar om een onderzoeksfaciliteit, was de symboliek groot. Iran liet zien dat het in staat was om – net als Israël dat in Iran deed – doelen te treffen die met kerntechnologie te maken hebben. Dit was voor Teheran een manier om duidelijk te maken: “Wij kunnen jullie geven wat jullie ons geven.”
De keuze voor voornamelijk militaire en strategische doelwitten bij deze eerste vergeldingsgolf lijkt erop te wijzen dat Iran een afgewogen boodschap wilde sturen. “We willen niet dat dit voortduurt, maar we kunnen desnoods veel verder gaan,” leek Iran te signaleren. Met andere woorden: de aanval was krachtig doch beperkt van aard, als waarschuwing aan Israël om niet door te gaan op de ingeslagen pad.
Israël verschilde echter van mening over de effectiviteit van Irans raketwraak. In Israëlische media werd gemeld dat het gros van de inkomende raketten zou zijn onderschept en dat de schade beperkt bleef – een boodschap die het publiek moest geruststellen. Officiële berichtgeving sprak tegen dat Iran wezenlijke klappen had uitgedeeld. Iraanse en onafhankelijke bronnen logenstraften dit echter prompt: videobeelden en foto’s bewezen treffers in het centrum van Tel Aviv en op militaire bases. Commentatoren spraken van een vernedering voor Israël, dat altijd pronkte met zijn verdediging.
De waarheid ligt waarschijnlijk in het midden: hoewel Iron Dome zeker enkele raketten neerhaalde, konden genoeg raketten doorbreken om Israël een pijnlijke tik uit te delen. Waar Israël de aanval op Iran had ingekleed als precisieoperatie met beperkt nevenschade, moest het nu onder ogen zien dat Iran op vergelijkbare wijze zijn gevoeligste plekken kon bereiken.
De Iraanse raketaanval resulteerde wonderbaarlijk genoeg in relatief weinig dodelijke slachtoffers aan Israëlische zijde. Volgens eerste berichten vielen er in Israël slechts enkele doden en gewonden, ondanks de inslagen in dichtbevolkt gebied. Ter vergelijking: in Iran waren bij de Israëlische bombardementen veel meer slachtoffers gemeld, onder wie burgers. Dit verschil zou al snel voer worden voor propaganda en media-analyses, waar we later op terugkomen. Feit is dat beide landen nu rechtstreeks elkaars grondgebied hadden geraakt – een scenario dat jarenlang als ondenkbaar of te riskant was beschouwd. De escalatie was een feit, en de internationale gemeenschap hield zijn adem in voor wat de komende dagen zou brengen.
Motieven: wat drijft Israël en Iran?
Israëls beweegredenen: “existentiële dreiging” neutraliseren
Israël presenteerde de aanval op Iran als een daad van zelfverdediging, ingegeven door noodzaak. In de officiële lezing verkeerde Iran op de rand van het verwerven van een kernwapen, wat voor Israël – een klein en dichtbevolkt land binnen bereik van Iraanse raketten – onaanvaardbaar zou zijn. Premier Netanyahu betoogde dat een nucleair Iran de strategische deterrence-positie van Israël totaal zou ondermijnen: de wetenschap alleen al dat Iran een kernbom kan hebben, zou Israël chanteren en verlammen. Bovendien, zo claimde Israël, heeft Iran herhaaldelijk gedreigd met de vernietiging van de “zionistische entiteit”. In Jeruzalem heerst de overtuiging dat die retoriek – hoe bombastisch ook – in combinatie met nucleaire capaciteiten een directe bedreiging vormt voor het voortbestaan van de Joodse staat.
Een ander motief voor Israël was het diepe wantrouwen jegens diplomatieke oplossingen. In aanloop naar de aanval liepen er onderhandelingen tussen Iran en westerse mogendheden (waaronder de VS) om het Iraanse atoomprogramma binnen strikt vreedzame perken te houden.
Netanyahu heeft echter altijd sceptisch gestaan tegenover dergelijke nucleaire akkoorden. Hij beschuldigde Teheran ervan tijd te rekken en in het geheim door te ontwikkelen richting een wapen. De Israëlische regering zag de besprekingen als een dekmantel “rookgordijn” waarachter Iran onverstoorbaar verder werkte aan een bom. Vanuit dit perspectief voelde Israël zich gelegitimeerd om unilateraal in te grijpen voordat het te laat zou zijn. Het adagium was: beter een preventieve aanval nu, dan geconfronteerd worden met een nucleair Iran later.
Bijkomend geloofde Israël dat het een militair voordeel had dat kon worden uitgebuit. De Israëlische luchtmacht had naar verluidt vorig jaar al grote delen van Irans luchtafweer uitgeschakeld bij geheime acties. Ook was Irans regionale bondgenoot Hezbollah – de Libanese militie – recent verzwakt door confrontaties met Israël. Hezbollah gold lang als het zwaard van Damocles: als Israël Iran zou aanvallen, zou Hezbollah Israël vanuit Libanon bestoken. Dat gevaar was volgens Israël nu minder acuut. Verder wist Israël dat het kon rekenen op politieke rugdekking uit Washington. Hoewel de internationale gemeenschap wellicht zou schrikken van een aanval, zou een veto in de VN-Veiligheidsraad door de VS eventuele veroordelingen kunnen blokkeren. Premier Netanyahu kon bovendien op persoonlijke steun rekenen van de Amerikaanse president Trump, wat hem sterkte in de overtuiging dat Israël het diplomatieke onweer kon doorstaan.
Kortom, Israëls motieven kwamen voort uit een mix van angst en opportunisme. Angst voor een Iraanse atoombom die de strategische machtsbalans onomkeerbaar zou wijzigen, en de opportuniteit om, met gesteunde rug, een reeds lang geplande first strike uit te voeren nu de omstandigheden relatief gunstig leken. Daarbij speelde ongetwijfeld ook mee dat Israël kampte met een legitimatiecrisis na maanden oorlog in Gaza; een harde klap tegen Iran kon Netanyahu’s imago thuis versterken als beschermer van de natie. Hoewel de aanval riskant was, beschouwde Israël het als een gok die men móést wagen om een groter onheil te voorkomen. Of in Netanyahus woorden: “Als we nu niet handelen, is het straks te laat.”
Irans beweegredenen: vergelding en uitputtingsstrategie
Voor Iran was Israëls aanval een casus belli, een directe aanleiding om terug te slaan, conform eerder gedane dreigementen. Jarenlang had Teheran gewaarschuwd dat iedere Israëlische aanval op Iraans grondgebied met kracht vergolden zou worden. Die policy van vergelding was diep verankerd in Irans strategie: het regime wil voorkomen dat vijanden straffeloos Iraanse doelen kunnen treffen. Door nu daadwerkelijk hard terug te slaan, liet Iran zien dat zijn waarschuwingen geen loze woorden waren. Het motief was ten dele eerherstel, Israël had Iran militair vernederd, dus Iran moest zijn afschrikkingscredibiliteit terugwinnen door Israël pijn te doen. Daarnaast was er ongetwijfeld een gevoel van nationale woede en behoefte aan rechtvaardigheid: onschuldige Iraniërs waren omgekomen door Israëlische bommen, wat een wraakactie moreel in de ogen van veel Iraniërs rechtvaardigde.
Maar de Iraanse reactie was niet louter emotioneel; ze getuigde ook van een uitgekiende militaire strategie. Volgens defensie-experts koos Iran ervoor in eerste instantie oudere raketten en beproefde technologie in te zetten, bewust wetende dat een deel daarvan neergehaald zou worden. Dit klinkt contra-intuïtief, maar het doel was duidelijk: de Israëlische Iron Dome en andere verdediging moest aan het werk gezet worden. Door een groot aantal conventionele, relatief eenvoudig te onderscheppen projectielen af te vuren, wilde Iran dat Israël zijn dure onderscheppingsraketten zou verspillen op deze “oude” dreiging. Iron Dome-raketten zijn schaars en kostbaar, terwijl Iran beschikt over een enorm arsenaal aan ballistische projectielen. Uitputting was het devies: dwing Israël om z’n munitie op te souperen, zodat latere golven mogelijk met geavanceerdere wapens minder tegenstand ontmoeten. Dit is een klassieke strategie in asymmetrische oorlogvoering: kwantiteit inzetten om kwaliteit te overrompelen.
Iraanse bronnen dicht bij het leger lieten optekenen dat Iran over een “nagenoeg onuitputtelijke voorraad raketten” beschikt, deels zelf geproduceerd, deels betrokken van bondgenoten (Noord-Korea, China, Rusland). Schaarste aan materiaal zou geen rol spelen aan Iraanse zijde, terwijl Israël in een langdurige confrontatie wel eens met tekorten zou kunnen kampen. Met de tegenaanval wilde Iran ook een afschrikkingsboodschap afgeven om verdere Israëlische agressie te voorkomen. Zoals een Iraanse commentator het samenvatte: “We willen niet dat dit doorgaat. Dit was geen symbolische operatie – begrijp dat we nog veel verder kunnen gaan als jullie ons blijven aanvallen.” Iran positioneerde de raketbeschieting dus zowel als vergelding voor wat gebeurd was, als preventie voor wat anders nog zou kunnen komen.
Teheran gokte erop dat Israël, na de onverwacht effectieve klappen op Tel Aviv en zijn bases, zou inzien dat verdere escalatie beide landen zwaar zou beschadigen. Het signaal was: als Israël doorgaat, zal Iran de intensiteit opvoeren en bijvoorbeeld gericht schieten op essentiële infrastructuur of zelfs de nucleaire reactor bij Dimona – met alle rampzalige gevolgen van dien. Door deze potentiële dreiging impliciet duidelijk te maken, trachtte Iran Israël af te schrikken van een nieuwe aanvalsgolf.
Ten slotte speelt op de achtergrond voor Iran de bredere geopolitieke omgeving mee. De aanval van Israël werd in Teheran gezien als onderdeel van een breder Westers plan om de Islamitische Republiek te verzwakken of ten val te brengen. Door fel terug te slaan hoopte Iran ook solidariteit van bevriende landen af te dwingen. En inderdaad, Iran kreeg al snel bijval van grootmachten als Rusland en China, die zich uitspraken tegen Israëls aanval. Een analist merkte op dat landen als Rusland en China, maar ook Turkije, beseffen dat als Iran zou vallen voor een Israëlische aanval, zij zelf mogelijk de volgende doelwitten worden van Westerse inmenging. Deze perceptie leidde tot een zekere rally-around-the-flag-effect: rivaliserende machten zagen baat in het steunen van Iran om het Westen een halt toe te roepen.
Dit strategisch calculus aan Iraanse zijde – het inschatten dat de wereld niet unaniem tegen Iran zou zijn en dat Israël geïsoleerd kon raken – gaf Teheran extra vertrouwen om door te zetten. Samengevat werd Irans handelen gedreven door een combinatie van wraak, strategische uitputtingsoorlog en afschrikking, ingebed in een geopolitieke visie. Waar Israël handelde uit angst voor een nucleair Iran, handelde Iran uit woede over Israëls aanval en de overtuiging dat het zo’n agressie alleen kon stoppen door krachtig terugslaan. Beide landen zagen zichzelf als gedwongen tot hun acties: Israël om te voorkomen wat het als existentiële dreiging zag, Iran om te reageren op wat het als een onvergeeflijke daad van agressie beschouwde. Dit wederzijds gevoel van noodzaak maakt de escalatie bijzonder gevaarlijk – geen van beide lijkt vooralsnog geneigd tot terugtrekken.
Reacties van het Westen: steun en zorgen
Washington en Londen kiezen partij
De onmiddellijke reacties uit het Westen waren in eerste instantie overwegend pro-Israëlisch. In de Verenigde Staten schaarden politiek leiders van beide grote partijen zich vrijwel unisono achter Israël. Congresleden en senatoren prezen Israëls “recht om zichzelf te verdedigen” en veroordeelden Irans agressie, hoewel Israël de eerste aanval had uitgevoerd. Zoals een commentator het cynisch omschreef: Amerikaanse vertegenwoordigers klonken als “bots” die allemaal dezelfde leegklinkende zinnen opdreunden en hun trouw aan een buitenlands land (Israël) betoonden boven het eigen belang. Deze volledige identificatie met de Israëlische positie kwam voor critici niet als verrassing – ze wijzen erop dat de Amerikaanse politiek al decennia sterk pro-Israël is. Toch viel het op hoe eensgezind Washington sprak met één stem.
President Trump gaf een toespraak waarin hij Israëls actie volledig steunde en stelde dat “Iran hier zelf om gevraagd heeft” door zijn nucleaire ambitie. De Amerikaanse regering blokkeerde prompt ook een resolutie in de VN-Veiligheidsraad die opriep tot kalmte en een staakt-het-vuren, waarmee het feitelijk toestemming gaf aan Israëls verdere operaties.
In het Verenigd Koninkrijk was een vergelijkbaar geluid te horen. Premier Rishi Sunak en minister van Buitenlandse Zaken James Cleverly betuigden in scherpe bewoordingen hun steun aan “Israëls verdediging”. Londen benadrukte Israëls recht om Iraanse agressie het hoofd te bieden en noemde de vergeldingsraketten van Iran “onacceptabel”. Tegelijk klonken er in het Britse parlement ook kritische vragen vanuit de oppositie en enkele regeringsleden achter de schermen. Ze vroegen zich af waarom Groot-Brittannië zich klakkeloos mengde aan de zijde van een partij in een conflict dat tot een wereldoorlog kon escaleren. “Waarom intervenieert het VK voor een oorlogshitser en riskeert het een wereldbrand? Wat kost deze interventie de belastingbetaler? En waarom is hierover niet gedebatteerd in het Lagerhuis?”, sneerde een kritisch Kamerlid.
Deze vragen raakten een gevoelige snaar: critici van de regering betoogden dat het VK blind achter de VS en Israël aanliep zonder de potentiële gevolgen te overzien. Toch bleef de officiële lijn er een van harde steun aan Israël. Britse militaire eenheden in de regio – waaronder een marineschip in de Perzische Golf – werden in paraatheid gebracht om indien nodig Westerse belangen (en indirect Israël) te beschermen. Sommige waarnemers spraken van een heropleving van het oude trans-Atlantische “doodscultus”: de westerse bondgenoten verenigd in onvoorwaardelijke steun voor Israël, ongeacht de mogelijke desastreuze gevolgen.
Deze toon in Washington en Londen leverde boze reacties op van Teheran en zijn bondgenoten. Iran hekelde de “hypocrisie” van het Westen, wijzend op het feit dat Israël nota bene de agressor was die Iran had aangevallen en nu toch wordt neergezet als slachtoffer. Moskou en Peking sloten zich bij deze kritiek aan en beschuldigden de VS en VK van partijdigheid die olie op het vuur gooit. Toch toonde niets erop dat Washington of Londen zouden terugkrabbelen; integendeel, berichten suggereerden dat achter de schermen de Amerikanen Israël zelfs logistiek en inlichtingenmatig ondersteunden. Zo zouden Amerikaanse satellieten extra beelden leveren van Iraanse doelen en Britse cyber-experts helpen om Iraanse systemen te saboteren. Officieel bleef men spreken van “steun aan een bondgenoot”, maar feitelijk raakten westerse mogendheden zo steeds meer betrokken bij het conflict – een zorgwekkende ontwikkeling met het oog op escalatie.
Zorgen om escalatie en regio
Ondanks de uitgesproken steunbetuigingen aan Israël klonken er ook onmiddellijk waarschuwingen en zorgen in westerse hoofdsteden over de vaart waarmee het conflict kon uitdeinen. Diplomaten in Brussel, Parijs en Berlijn spraken hun bezorgdheid uit dat deze confrontatie zou kunnen overslaan naar de rest van de regio. Een kernvraag was: wat als Iran verder terugslaat, bijvoorbeeld op Amerikaanse bases of op bondgenoten als Saoedi-Arabië of de VAE?
De Israëlische aanval op Iran wekte herinneringen op aan conflictscenario’s uit het verleden. Analisten wezen erop dat Iran zou kunnen besluiten Amerikaanse troepen in Bahrein of Qatar te raken als vergelding, wat Washington in een directe oorlog met Iran zou trekken. Ook Israëlische offensieven tegen pro-Iraanse milities in Syrië of Irak – mocht Israël die openen – zouden nieuwe fronten openen. Westerse beleidsmakers vreesden een kettingreactie: een conflict dat begon tussen twee landen, maar door allianties en regionale spanningen snel een brede Midden-Oostenoorlog wordt. De olieprijzen schoten al omhoog uit angst voor verstoring van de olietoevoer uit de Golf. Een oorlog in de regio zou bovendien Europa direct raken via nieuwe vluchtelingenstromen en terrorismedreiging.
Europese Unie-leiders, hoewel traditioneel solidair met Israëls veiligheid, namen een iets gematigder toon aan dan de VS en VK. De Franse president Macron en de Duitse bondskanselier Scholz riepen beide partijen op tot onmiddellijke de-escalatie. In verklaringen benadrukten ze dat verdere militair geweld “catastrofale gevolgen” kon hebben voor de hele regio en daarbuiten. “We staan aan de rand van een potentieel conflict dat niemand zegt te willen, maar dat iedereen kan meesleuren,” waarschuwde Macron, verwijzend naar de complexe allianties in het Midden-Oosten. EU-buitenlandchef Josep Borrell spoorde aan tot spoedoverleg in de VN en stelde voor een gezant naar Jeruzalem en Teheran te sturen om te bemiddelen. Deze diplomatieke geluiden onderstreepten de groeiende angst dat de situatie uit de hand kon lopen.
Ook elders in de wereld was de bezorgdheid groot. De secretaris-generaal van de VN, António Guterres, noemde de escalatie “zeer gevaarlijk” en drong aan op kalmte. China bood zich aan als bemiddelaar tussen Iran en Israël – een opmerkelijk aanbod dat echter door Israël meteen werd afgewezen. Rusland, verwikkeld in zijn eigen conflict in Oekraïne, zag in de situatie een kans om het Westen te verzwakken en steunde Iran politiek, maar riep publiekelijk eveneens op tot “terughoudendheid van alle kanten”. Regionale spelers als Turkije en de Golfstaten balanceerden tussen afkeuring van Israëls aanval (omdat een precedent schept voor schending van nationale soevereiniteit) en angst voor Iraanse agressie.
In het Midden-Oosten zelf was de woede tegen Israël echter enorm: vanuit Beiroet tot Islamabad gingen mensen de straat op om de Israëlische “provocatie” te veroordelen. Arabische leiders spraken van een roekeloze actie die de hele regio in vuur en vlam kon zetten. Zelfs landen die normaal gesproken enigszins verholen relaties met Israël onderhouden (zoals de VAE of Saoedi-Arabië) zagen zich gedwongen scherpe kritiek te uiten op Israëls bombardement op Iran.
Intern klonk er in westerse samenlevingen eveneens kritiek. In de VS vroegen sommige commentatoren zich af waarom “onze regering zich laat gijzelen door dezelfde krachten die Palestina bezetten”, zinspelend op de invloed van pro-Israëlische lobby’s. In Londen groeide de druk op de regering om op zijn minst te debatteren over de Britse rol. Want zoals één criticus het uitdrukte: “Als Israël besluit Iran aan te vallen, waarom moet Groot-Brittannië Israël dan automatisch beschermen?” Deze kritische stemmen bleven vooralsnog marginaal in het beleid. Maar ze weerspiegelden een onbehagen onderdelen van de publieke opinie dat het Westen misschien te hard van stapel liep achter Israël aan.
Per saldo lieten de westerse reacties twee gezichten zien: aan de ene kant een bijna reflexmatige politieke steun aan Israël, aan de andere kant een groeiende vrees voor escalatie en de roep om diplomatie voordat het te laat is. Die spanningsboog, steun betuigen, maar ook kalmeren, illustreert hoe complex de positie van westerse landen is in dit conflict. Ze willen Israël steunen, maar zeker Europa heeft er niets bij te winnen dat dit conflict verder escaleert. De komende diplomatieke stappen van het Westen zullen cruciaal zijn: blijven zij carte blanche geven aan Israël, of zetten ze echt druk voor een staakt-het-vuren?
Impact op de Financiële Markten
De traditionele financiële markten reageerden onmiddellijk op de escalatie. Amerikaanse aandelenfutures daalden met 1,5%, Europese markten openden lager met een vergelijkbare marge, goud steeg met 0,75% tot $ 3.428 per ounce, de 10-jaars Treasury-opbrengst daalde naar 4,32%, en ruwe olie steeg met 10% tot $ 74 per vat. Deze reacties weerspiegelden de vrees voor verstoringen in de olievoorziening en een mogelijk regionaal conflict.
De cryptocurrency markten volgden een vergelijkbaar patroon van volatiliteit. Op 13 juni, na de Israëlische aanval, daalde de totale marktkapitalisatie van cryptocurrencies met 7% tot $ 3,3 biljoen. Bitcoin verloor 5% en handelde op $ 103.464, Ethereum daalde met 10% tot $ 2.471, Solana met 11% tot $ 141, XRP met 6%, en BNB met 4%. Liquidaties stegen met 125%, wat resulteerde in $ 1,2 miljard aan liquidaties, en de open interest in crypto futures markten daalde met 9,7% tot $ 142 miljard. De relatieve sterkte-index zakte naar 28, wat een oversold markt aanduidde, hoewel de Crypto Fear & Greed Index in de “Greed” zone bleef op 61, 10 punten lager dan de dag ervoor.
Op 14 juni herstelden de markten enigszins, met Bitcoin die handelde rond $ 105.011 en Ethereum op $ 2.499,42 (-1,94%), Solana op $ 144,14 (-2,06%), en BNB op $ 649,93 (-1,29%). Tegen 15 juni, om 07:47 AM CEST, noteerde Bitcoin $ 105.670, een lichte stijging over de afgelopen zeven dagen (+0,07%), na eerder een piek van bijna $ 111.970 te hebben bereikt.
Cryptocurrency
|
Prijs 13 juni ($USD)
|
24-uurs Verandering
|
Prijs 14 juni ($USD)
|
24-uurs Verandering
|
Prijs 15 juni ($USD)
|
---|---|---|---|---|---|
Bitcoin (BTC)
|
103,464
|
-5%
|
105,011
|
+0,34%
|
105,670
|
Ethereum (ETH)
|
2,471
|
-10%
|
2,499,42
|
-1,94%
|
–
|
Solana (SOL)
|
141
|
-11%
|
144,14
|
-2,06%
|
–
|
BNB
|
–
|
-4%
|
649,93
|
-1,29%
|
–
|
Deze tabel toont de prijsbewegingen van belangrijke cryptocurrencies, met Bitcoin die een relatief stabiel herstel laat zien, terwijl altcoins zoals Ethereum en Solana grotere schommelingen ervaren.
Hoewel cryptocurrencies vaak worden gezien als een hedge tegen geopolitieke risico’s, toonde de markt in dit geval een negatieve reactie, met investeerders die hun posities liquideren uit voorzichtigheid. Dit suggereert dat in tijden van acute crisis, cryptocurrencies nog steeds worden beschouwd als risicovolle activa, in plaats van een veilige haven. Desalniettemin, in regio’s zoals Iran, waar de rial sterk deprecieert, kan de vraag naar cryptocurrencies toenemen als middel om kapitaal te beschermen. Echter, de Centrale Bank van Iran heeft recent conversies van fiat naar crypto beperkt, wat deze trend kan beïnvloeden.
Reacties uit de Crypto Gemeenschap
Crypto analisten zijn verdeeld over de langetermijnimpact. Sommigen, zoals Ryan McMillin van Mekle Tree Capital, zien deze momenten als kansen om activa tegen lagere prijzen te kopen, met mogelijke herstel na de crisis. Anderen waarschuwen voor aanhoudende volatiliteit zolang het conflict onopgelost blijft. De aanval kwam als een verrassing, met voorspellingsmarkten zoals Polymarket die een kans van minder dan 20% gaven op een Israëlische aanval, wat bijdroeg aan de scherpe marktreactie.
Historisch gezien, zoals tijdens de Rusland-Oekraïne oorlog, tonen cryptocurrencies soms een toename in vraag als middel om sancties te omzeilen of hulp te bieden. Studies tonen aan dat investeerders extra compensatie-eisen voor het houden van cryptocurrencies met lage geopolitieke risico-expositie, wat de huidige marktbewegingen ondersteunt.
Westerse mediaframing: twee maten, twee gewichten
De manier waarop de westerse pers verslag deed van de gebeurtenissen legt subtiele maar belangrijke framingverschillen bloot. In veel prominente westerse nieuwsmedia werd de Israëlische aanval op Iran gepresenteerd met termen als “preventieve aanval” of “actie uit zelfverdediging”, vaak nauw aansluitend bij het narratief dat de Israëlische regering zelf uitdroeg. Krantenkoppen vermeden nadrukkelijk woorden als “onuitgelokt” of “agressie” in verband met Israëls eerste klap. In plaats daarvan spraken ze neutraal van een “luchtaanval” of noemden ze het een “ongekende aanval” – zonder waardeoordeel over rechtmatigheid. Deze woordkeuze contrasteert met hoe doorgaans een aanval van een land op een ander land benoemd zou worden; men stelde feitelijk niet de vraag of Israëls actie gerechtvaardigd was, maar ondernam impliciet aan van wel.
De berichtgeving richtte zich bovendien sterk op de militaire aard van de doelen in Iran (nucleaire installaties, wapenfabrieken, enzovoort) en vermeldde slechts summier dat er tientallen burgerslachtoffers waren gevallen aan Iraanse zijde. De Israëlische rechtvaardiging – dat Irans kernprogramma een existentiële dreiging vormt – werd in veel artikelen bijna kritiekloos geciteerd en kreeg ruim baan, met weinig tot geen nuancering of weerwoord van experts die dat betwisten. Ten slotte viel op dat westerse verslaggeving het voortdurend had over de Iraanse overheid als “het regime in Teheran”. Die term “regime” heeft een negatieve bijklank en suggereert illegitimiteit, en versterkte zo het beeld van Iran als de slechterik in het verhaal.
Toen echter Iran terugsloeg met zijn raketten op Israël, verschoof de toon aanzienlijk.
Nu benadrukten de media voluit dat Iraanse raketten Israëlische burgerdoelen hadden geraakt, waarbij bijvoorbeeld Tel Aviv genoemd werd als een dichtbevolkte stad die onder vuur lag. Hoewel het aantal slachtoffers in Israël relatief klein was (slechts enkele doden), kregen deze paar slachtoffers onevenredig veel aandacht in de berichtgeving. Beelden van geschokte Israëlische burgers in schuilkelders en lichte schade in woonwijken figureerden prominent. Interessant genoeg gebruikten sommige nieuwsoutlets ditmaal wel het woord “vergeldingsaanval” om de Iraanse actie te beschrijven. Dit was een stap vooruit in compleetheid van de context (het erkende impliciet dat Iran terugsloeg na een initiële aanval), maar nog altijd werd de grote lijn niet expliciet getrokken: dat Israël de eerste slag had uitgedeeld en Iran reageerde.
Over het algemeen bleef de framing in westerse media zodanig dat Israëls narratief de boventoon voerde. Iran werd neergezet als de gevaarlijke agressor die nu Israëlische steden beschiet, terwijl Israëls eerdere bombardement op Teheran en andere steden niet van diezelfde agressor-label werd voorzien. Deze ongelijke benadering is niet nieuw, maar in deze crisis wel heel prangend. Het onderstreept hoe mediakeuze van woorden het beeld bij het publiek kleurt. Wanneer Israël een aanval uitvoert en de media spreken van “zelfverdediging” of er neutraal over blijven, ontstaat begrip of zelfs instemming bij het publiek. Wanneer Iran vervolgens iets terugdoet en nadruk ligt op “aanval op burgerdoelen”, groeit de verontwaardiging.
Critici wijzen erop dat door deze framing de werkelijkheid scheefgetrokken wordt: Israëls aanval was in feite een niet-geprovoceerde militaire operatie in vredestijd op een soeverein land – een daad die internationaal rechtelijk als agressie kan worden gezien. Maar omdat veel media de Israëlische interpretatie (preventief, nodig) overnamen, werd het door veel lezers als gerechtvaardigd opgevat. Irans tegenaanval daarentegen kwam in het nieuws vooral naar voren als een gevaarlijke escalatie tegen een bondgenoot van het Westen, waarbij de context (vergelding) makkelijker naar de achtergrond verdween.
En dat is zorgwekkend, betogen mediakenners, omdat framing de publieke opinie en uiteindelijk beleidskeuzes beïnvloedt. Als de wereld de Israëlische aanval ziet als iets noodzakelijks of verdedigbaars, zal er minder druk zijn op Israël om ermee te stoppen of op het Westen om in te grijpen. Wordt Iran daarentegen alleen gezien als boosdoener, dan groeit de roep om Iran hard aan te pakken of te straffen, wat de escalatie juist verder kan aanwakkeren. De danger, zo verwoordde een analist, is dat als Israëls narratief de toon zet, dit gebruikt kan worden om nog meer geweld in de regio te rechtvaardigen. Immers, als de publieke opinie gelooft dat Iran de enige agressor is, zullen toekomstige Israëlische stappen (hoe vergaand ook) makkelijker geaccepteerd of verdedigd worden.
In de marge verschijnen er overigens ook artikelen en analyses die deze media-bias zelf tot onderwerp nemen.
Zij roepen op om door de retoriek heen te kijken en te erkennen dat hier een oorlogsnarratief geconstrueerd wordt. De kernvraag blijft: wordt deze escalatie gezien als een ongeprovoceerde daad van oorlog door Israël gevolgd door vergelding van Iran, of als een noodzakelijke Israëlische operatie en een roekeloze Iraanse agressie? Het antwoord verschilt per mediabron – en dat zou lezers en beleidsmakers alert moeten maken op hun eigen aannames.
Juridisch en historisch perspectief
Grondgebied en internationaal recht
Bij het duiden van deze crisis is het van belang om de juridisch-historische context te schetsen, met name wat betreft Israëls bestaansrecht en grondgebied onder internationaal recht. Israël rechtvaardigt zijn harde optreden vaak vanuit het idee dat het vecht voor het voortbestaan op land waar de historische aanspraak op heeft. Maar internationaalrechtelijk is die aanspraak verre van onomstreden. Sommige juristen wijzen erop dat er geen duidelijke legale basis is voor een exclusief Joodse staat op het grondgebied van historisch Palestina. Zij halen daarbij documenten aan zoals het mandaat van de Volkenbond (League of Nations) na de Eerste Wereldoorlog: daarin was bepaald dat Palestina “voorlopig erkend” zou worden als onafhankelijke entiteit voor alle inwoners – ongeacht religie of etniciteit. Met andere woorden, het mandaat voorzag in één staat waarin Joden, Arabieren en anderen samen gelijk burgerschap zouden hebben, niet in een specifieke Joodse natiestaat.
Israël heeft zich echter in 1948 uitgeroepen tot een expliciet Joodse staat.
Volgens deze juristen ontbreekt daarvoor een grond in het volkenrecht: “Er bestaat geen legaal fundament voor een specifiek Joodse staat op dat land in internationaal recht,” stelt een ervaren internationaal recht-expert onomwonden. Het argument is dat de oprichting van Israël gepaard ging met bevolkingsverdrijving en exclusieve aanspraken die indruisen tegen het non-discriminatieprincipe vervat in het mandaat.
Daarnaast is Israëls controle over gebieden buiten de in 1948 toegewezen grenzen (met name de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem en Gaza) illegaal volgens het grootste deel van de internationale gemeenschap. Sinds 1967 bezet Israël de Westelijke Jordaanoever en hield het Gaza decennialang onder militaire bezetting. Hoewel Israël zich in 2005 eenzijdig uit Gaza terugtrok qua permanente troepen, behield het de facto controle over het luchtruim, de zee en de grenzen. Juridisch geldt Gaza daarom nog steeds als bezet gebied.
Cruciaal is dat in het internationaal recht een bezettende mogendheid geen permanent soeverein gezag over bezet gebied krijgt en geweld daar slechts mag gebruiken binnen de kaders van bezettingsrecht (dat bescherming van de bezette bevolking beoogt). Israëls langdurige inzet van geweld in Palestijnse gebieden, onder het mom van veiligheid, is hierdoor aanvechtbaar. Een staat heeft niet het recht geweld te gebruiken enkel om gebied onder controle te houden voor eigen veiligheid. Indien een bevolking onder bezetting daartegen in opstand komt of zich verdedigt, wordt dat volgens sommige juridische experts gezien als gewapende weerstand tegen illegale bezetting. Israël kan dergelijk verzet niet eenvoudigweg bestempelen tot “terrorisme” zonder de context van bezetting mee te wegen.
Sterker nog, een gerenommeerd jurist merkte op: “Als een staat onrechtmatig geweld gebruikt om bezet gebied te behouden, kan een gewelddadige tegenreactie van de bezette partij worden gezien als zelfverdediging, en dan kan de bezettende staat zich niet opnieuw op zelfverdediging beroepen tegen die reactie. Er is geen verdediging tegen verdediging.”
Deze redenering legt een paradox bloot: Israël beroept zich op zelfverdediging tegen aanvallen van bijvoorbeeld Hamas, maar als die aanvallen voortkomen uit een situatie van illegale bezetting, dan is Israëls claim van “zelfverdediging” juridisch minder houdbaar. Het is alsof een indringer zich beklaagt over verzet van de bewoner – dat verzet maakt de inbraak niet opeens legitiem.
Hoe verhoudt dit zich tot de Israëlisch-Iraanse escalatie? Iran heeft geen territoriaal conflict met Israël zoals de Palestijnen dat hebben, maar Iran ontkent wel de legitimiteit van een zionistische staat op wat het ziet als islamitisch en Palestijns land. Iraanse leiders verwijzen steevast naar de Palestijnse kwestie om hun vijandige houding tegenover Israël te rechtvaardigen. In hun ogen is Israël een bezetter en kolonisator die geen bestaansrecht heeft op Palestijnse grond. Hoewel het gros van de wereld Israël binnen de grenzen van 1948 (of 1967) erkent als soevereine staat, echoot Irans retoriek deels de bovengenoemde juridische kritiek: dat de stichting van Israël ten koste ging van de rechten van de oorspronkelijke inwoners en dat Israëls huidige grenzen in stand gehouden worden door kracht in plaats van recht. Dit verklaart mede de felheid waarmee Iran reageerde – ideologisch ziet het regime zichzelf als bestrijder van een onrechtmatig gevestigd en handelend Israël.
Uiteraard zijn dit standpunten waar Israël en het Westen lijnrecht anders over denken, maar de juridische grijze zones rondom Israëls grondgebied en acties vormen de achtergrond waartegen deze crisis zich afspeelt.
Kernwapens en dubbele standaarden
Naast territoriale kwesties speelt ook het nucleaire dossier en de daarmee samenhangende verdragen een grote rol in de perceptie van beide landen. Hier valt een opvallende asymmetrie op: Iran en Israël staan lijnrecht tegenover elkaar qua naleving van het mondiale non-proliferatieregime. Iran heeft het Non-Proliferatieverdrag (NPV, of Nuclear Non-Proliferation Treaty) wel ondertekend (in 1968) en zegt daaraan gebonden te zijn; Israël heeft er daarentegen bewust nooit aan deelgenomen. Als NPV-lidstaat onderwerpt Iran zich aan inspecties door het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA). Hoewel daar de laatste jaren beperkingen en discussies over waren, is in principe iedere nucleaire faciliteit in Iran onder cameratoezicht en periodieke controle van IAEA-inspecteurs.
Israël daarentegen houdt er een beleid van nucleaire ambiguïteit op na – het erkent noch ontkent de aanwezigheid van kernwapens, maar het is een publiek geheim dat Israël een aanzienlijk kernwapenarsenaal heeft. Schattingen lopen uiteen van zo’n 75 tot wel 400 kernkoppen in Israëls bezit, waar Iran er geen heeft. Dit betekent concreet dat in de huidige crisis de partij die feitelijk al over kernwapens beschikt, Israël is, terwijl de partij die men beschuldigt een kernwapen te willen – Iran – er geen heeft en daar bovendien (volgens eigen zeggen) nog niet naar streeft.
Deze feiten leiden tot veel discussie over dubbele standaarden in de internationale gemeenschap. Vanuit Iraans en ook breder niet-westers perspectief is het onrechtvaardig dat Israël, zonder NPV-verplichtingen en zonder inspecties, ongestraft een nucleair monopolie in het Midden-Oosten mag hebben, terwijl Iran – dat formeel binnen de regels speelt – wordt neergezet als paria om een programma dat (voorlopig) civiel van aard is.
“Iran heeft nooit een buurland aangevallen; Israël heeft herhaaldelijk buurlanden aangevallen. Iran heeft het NPV getekend; Israël weigert te tekenen. Iran laat IAEA-inspecties toe; Israël weigert elke controle. Iran heeft geen kernwapens; Israël bezit er tussen de 75 en 400.” De feiten op een rij laten weinig aan de verbeelding over.
Toch is in het wereldtoneel Israël degene die zich presenteert als bedreigd, en Iran als dreiging. Dit wordt door critici – waaronder niet alleen Iraanse hardliners, maar ook westerse dissidenten – weggezet als hypocrisie.
Ze vragen:
- Waarom die leugens?
- Waarom die dubbele standaarden?
- Waarom die hypocrisie?
Deze retorische vragen, gesteld door een analist, vatten de frustratie samen over wat men ziet als meten met twee maten door het Westen.
Juridisch gezien is Israël als niet-NPV-land natuurlijk niet gebonden aan de strikte beperkingen die Iran wel heeft. Maar politiek-moraal gezien wringt het dat juist Israël dreigt met militair geweld om te voorkomen dat Iran misschien één kernwapen zou verwerven, terwijl Israël zelf een heel arsenaal paraat heeft staan. Internationale verdragen zoals het NPV hebben als doel de verspreiding van kernwapens te beperken en uiteindelijk nucleaire ontwapening te bevorderen. Iran wijst er graag op dat het als NPV-lid recht heeft op vreedzame nucleaire energie, en dat de enige reden dat het überhaupt een potentieel wapen zou overwegen, is omdat Israël (dat buiten het verdrag valt) er al heeft. Met andere woorden, vanuit Irans optiek vormt Israëls bestaande kernwapenarsenaal een existentiële bedreiging voor Iran, en niet omgekeerd.
Dit is een omkering van het standaard westerse narratief, maar niet geheel onlogisch: een Israëlisch kernwapen kan vandaag Teheran in as leggen, terwijl een hypothetisch Iraans kernwapen (dat er niet is) in de toekomst misschien Tel Aviv zou kunnen bedreigen. Die asymmetrie verklaart waarom Iran zich zo boos maakte over Israëls aanval: het voelde zich nogmaals slachtoffer van een globale orde waarin macht boven recht gaat – Israël mag wat Iran niet mag.
Deze kwestie van dubbele standaarden beperkt zich niet alleen tot kernwapens. Zoals eerder genoemd heeft Israël in de afgelopen decennia meerdere militaire acties uitgevoerd tegen buurlanden (bijvoorbeeld bombardementen in Syrië, Libanon, Irak en Soedan). Iran daarentegen heeft sinds de Islamitische Revolutie van 1979 geen buurland rechtstreeks aangevallen (al mengt het zich wel via proxies in conflicten). Toch wordt Iran vaak neergezet als de grootste “agressor” in de regio, terwijl Israël ondanks zijn luchtcampagnes en bezettingen doorgaans de mantel van zelfverdediging opgelegd krijgt.
Historisch perspectief leert echter dat Israël veelvuldig preventief of ter vergelding tot geweld overgaat buiten zijn grenzen, terwijl Iran meestal binnen zijn grenzen is aangevallen (denk aan de aanvalsoorlog door Saddam Hoesseins Irak in de jaren ‘80). Deze feiten worden in het Westen zelden in één adem genoemd, maar in analyses elders wel. Het beeld dat naar voren komt, is dat van een ongelijk speelveld: Israël wordt de facto toegestaan wat andere landen niet zouden mogen, of het nu gaat om het bezit van kernwapens of het gebruik van militair geweld op buitenlandse bodem.
Dit inzicht is essentieel om de felheid van Irans reacties (diplomatiek en militair) te begrijpen, evenals de scepsis van veel landen in de wereld ten aanzien van Westerse oproepen tot “respect voor regels”. Voor hen predikt het Westen regels als het uitkomt, maar buigt het ze als Israël betrokken is.
Tot besluit van dit gedeelte: juridisch gezien begeeft Israël zich met zijn aanval op Iran op dun ijs. Er was geen directe Iraanse aanval op Israël op dat moment, dus het beroep op zelfverdediging is zwak in het licht van het VN-Handvest (dat alleen bij direct of direct dreigend gewapend geweld preventieve zelfverdediging toelaat). Irans vergelding is in strikt legalistische zin eveneens een vergelding die niet netjes in een VN-kader past, maar vanuit Iraans standpunt was het een legitiem terugslaan tegen een daad van agressie.
De internationale juridische instituties zijn verdeeld en verlamd: westerse machten dekken Israël, Rusland/China dekken impliciet Iran, waardoor wederzijds ieder zich gesterkt voelt in de eigen lezing. De geschiedenis van het conflict en de bestaande verdragen – van het Mandaat voor Palestina tot het Non-Proliferatieverdrag – dienen hierbij als munitie in de propaganda-oorlog die parallel aan de echte oorlog woedt.
Militaire capaciteiten en disproportionaliteit
Een blik op de militaire aspecten van deze escalatie legt pijnlijke contrasten bloot in zowel capaciteit als toepassing van geweld. Israël wordt vaak geroemd om zijn geavanceerde krijgsmacht en precisiewapens. Die reputatie is niet ongegrond: de Israëlische technologie bleek opnieuw indrukwekkend toen een hoge Iraanse militaire leider midden in de nacht in zijn woning werd geëlimineerd. Met een drone gestuurde raket, afgevuurd van honderden kilometers afstand, wist Israël een specifiek doelwit – een kopstuk van de Islamitische Republiek – letterlijk in diens slaap te doden, door de raket exact door diens slaapkamerraam te laten inslaan. Deze chirurgische aanval illustreert het ongeëvenaarde vermogen van Israël om met precisie te opereren. De inlichtingendiensten kunnen individuen in realtime traceren, en de luchtmacht of drones kunnen met langeafstandswapens dat ene doelwit uitschakelen zonder de hele buurt te verwoesten. Dit soort capaciteiten zijn het resultaat van decennia ontwikkeling en steun, veelal mede mogelijk gemaakt door Amerikaanse technologie en samenwerking.
Juist deze demonstratie van precisie werpt echter een scherp moreel vraagstuk op wanneer we die vergelijken met hoe Israël elders militair te werk gaat. Want als Israël in staat is om een enkel persoon in een flat in Teheran uit te schakelen zonder het hele gebouw plat te bombarderen, waarom zagen we dan een heel ander beeld in Gaza? Tijdens de recente oorlog tegen Hamas in de Gazastrook heeft Israël vrijwel de gehele infrastructuur van Gaza in puin gelegd. Over een periode van weken werden woonwijken met de grond gelijk gemaakt, en vielen er duizenden burgerslachtoffers. Israël voerde aan dat Hamas zich “verstopte tussen de burgerbevolking” en dat het daarom onvermijdelijk was zware bombardementen uit te voeren. Maar critici vragen zich af: als Israël werkelijk elk doelwit exact kan treffen, waarom moesten dan vrijwel alle bewoonbare gebouwen in Gaza worden vernietigd? Waarom zijn praktisch alle ziekenhuizen minstens één keer gebombardeerd, en sommige zelfs herhaaldelijk? En hoe valt het te rechtvaardigen dat scholen en universiteiten compleet in puin liggen?
De contrasten zijn schrijnend: in Iran kiest Israël zorgvuldig voor kerninstallaties en individuele leiders – in Gaza leek het alsof geen enkel gebouw veilig was onder het mom van “strijd tegen Hamas”. Deze enorme disproportionaliteit in geweldstoepassing leidt tot de verdenking dat Israëls verwoestingen in Gaza geen puur militair noodzakelijke handelingen waren, maar eerder een bewuste strategie van collectieve bestraffing of het breken van de bevolking. Immers, het excuus van “we kunnen niet anders, want Hamas zit overal” wordt ondergraven door het feit dat wanneer Israël wil – zoals in Iran – het kennelijk wel zeer selectief kan toeslaan.
Een Amerikaanse analist vatte het cynisch samen: “Men wil mij doen geloven dat Israël een raket door iemands slaapkamerraam in Iran kan schieten, maar dat het om Hamas te bestrijden nodig was om zo ongeveer elke leefbare structuur in Gaza te verwoesten.” Die opmerking legt de vinger op de zere plek. Israëls technologisch meesterschap betekent dat massale collateral damage niet altijd onvermijdelijk is; als het toch gebeurt, roept dat vragen op over intentie en proportionaliteit.
In de context van de Israël-Iran escalatie is de discussie over proportionaliteit ook relevant. Israël verdedigt zijn grootschalige aanval op Iran door te stellen dat het legitieme militaire doelen betrof en men burgerleed zoveel mogelijk heeft willen beperken. Niettemin vielen er tientallen doden in Iran, waaronder ongetwijfeld ook burgers, doordat sommige doelen in of nabij bewoond gebied lagen. Iran van zijn kant koos bij zijn vergelding voor voornamelijk militaire doelwitten in Israël en veroorzaakte betrekkelijk weinig burgerleed, slechts enkele dodelijke slachtoffers aan Israëlische kant. Toch wordt Iran internationaal weggezet als de agressor die burgersteden bestookt, terwijl Israëls forse bombardementen op Iraans grondgebied door velen als begrijpelijk of noodzakelijk werden gezien. Dit wekt de indruk van een disbalans in morele meting: wat voor de één verdedigbaar is, is voor de ander onvergeeflijk – ongeacht de feitelijke effecten op onschuldige levens.
Bovendien laat deze episode opnieuw zien hoe militaire suprematie in de handen van Israël zich vertaalt naar machtsmiddelen die ook politiek ingezet worden. Israël weet dat het qua vuurkracht en precisie in het Midden-Oosten vrijwel onovertroffen is. Dat superioriteitsbewustzijn kan leiden tot overmoed: men gelooft zulke overweldigende klappen te kunnen uitdelen dat een tegenstander murw raakt. In Gaza was dat te zien: men trachtte Hamas te vernietigen door Gaza zelf lam te leggen. In Iran hoopte men de nucleaire ambitie te breken door een verwoestende eerste aanval.
Iran daarentegen heeft niet dezelfde hightech mogelijkheden, maar heeft andere troeven: massa, bereik en asymmetrie. Iraanse raketten zijn minder geavanceerd, maar er zijn er veel van en ze kunnen ver komen, zo bleek. Iran speelde dat uit door juist beveiligde objecten te raken en Israëls zwakke plekken (zoals Iron Dome-saturatie) te vinden. Militair gezien is de les dat, ondanks Israëls overwicht, asymmetrische tegenstand niet onderschat mag worden. Precisiewapens geven een voordeel, maar niet de zekerheid van onkwetsbaarheid.
De disproportionaliteit-debatten zullen de komende tijd ongetwijfeld oplaaien in internationale fora. Hebben Israëls acties in Gaza en Iran de grens van internationaal oorlogsrecht overschreden qua proportionaliteit? Sommigen wijzen erop dat de vernietiging in Gaza zo allesverpletterend was dat van proportionaliteit geen sprake meer kon zijn – het ging niet langer om militaire noodzaak maar om totale capitulatie afdwingen. In Iran is die drempel (nog) niet overschreden, maar als Israël zijn aanvallen had voortgezet en bijvoorbeeld Teheran massaal had gebombardeerd, was dat een gelijkaardig scenario geworden.
Proportionaliteit vereist dat het geweld in redelijke verhouding staat tot het beoogde militaire voordeel. Critici stellen dat het militair voordeel van het in puin leggen van een hele stad (zoals Gaza-stad) nul is, want het schaadt vooral de burgerbevolking en kweekt nieuwe vijandschap. Zo bezien zou Israëls handelwijze in Gaza disproportioneel en contraproductief zijn geweest, en men vreest dat dezelfde hardleerse houding nu richting Iran uitbreidt.
Al met al toont de vergelijking van verschillende fronten – Gaza, Iran, Libanon mogelijk – dat Israël kan kiezen hoe het strijdt. Kiest het voor chirurgische precisie of voor uitgebreide verwoesting? Die keuze lijkt niet louter door militaire noodzaak gedicteerd, maar ook door politiek en emotie. In Gaza leek wraak en het straffen van Hamas (en indirect de bevolking die hen duldt) een rol te spelen in de intensiteit van geweld. In Iran koos Israël (nog) voor een meer gerichte aanpak, wellicht beseffend dat al te grote Iraanse burgerdoden internationaal niet te verkopen waren.
Iran van zijn kant bewees dat het in staat is pijnlijke precieze tikken uit te delen en daarmee dat het idee van Israëls absolute veiligheid een mythe is. Dat is een harde realiteit waarmee Israël nu rekening moet houden: zijn eigen militaire superioriteit is geen schild tegen alle repercussies. In die zin is deze escalatie ook een realitycheck die mogelijk toekomstige plannen zal temperen, of juist tot een volgende ronde van nog zwaarder geweld zal leiden.
En nu? WW3?
De dramatische escalatie tussen Israël en Iran in juni 2025 markeert een kantelpunt in de voortdurend sluimerende, maar zelden openlijk uitgevochten vijandschap tussen beide landen. Wat begon als een Israëlische preventieve aanval op Iraanse bodem – bedoeld om een vermeende nucleaire dreiging in de kiem te smoren – mondde binnen 24 uur uit in een Iraanse vergeldingsaanval op het hart van Israël. Beide zijden hebben in deze episode hun kracht en kwetsbaarheid onthuld. Israël liet zien dat het in staat is diep in vijandelijk territorium verwoestende klappen uit te delen, maar ondervond dat zelfs zijn meest gekoesterde verdediging (de Iron Dome) niet onfeilbaar is tegen een barrage van doelgerichte raketten.
Iran bewees dat het bereid en bekwaam is om woord bij daad te voegen: de belofte “aanvallen zullen worden beantwoord” werd bloedserieus waargemaakt, zij het met een afgewogen eerste tegenaanval die nog lang niet zijn volle arsenaal representeert.
In de nasleep van deze gebeurtenissen is de wereld er niet gerust op dat het hierbij blijft. Oorlogsdreiging hangt in de lucht in het Midden-Oosten. Israël heeft na de klappen op Tel Aviv zijn luchtmacht in hoogste staat van paraatheid gebracht en duidelijk gemaakt desnoods opnieuw te zullen toeslaan als Iran zijn nucleaire ambities niet definitief opgeeft. Iran op zijn beurt heeft gezworen elke nieuwe aanval ruimschoots te vergelden en zinspeelde erop dat ook Amerikaanse doelen niet gespaard zouden blijven als de situatie escaleert.
Diplomatieke initiatieven zijn van start gegaan, maar de posities zijn schrap gezet: beide regimes hebben zich naar hun achterban en de wereld geprofileerd als sterk en onbuigzaam, wat compromis lastig maakt. Netanyahu kan politiek nauwelijks overleven als hij nu bakzeil haalt na zo’n riskante aanval; het Iraanse regime kan evenmin gezichtsverlies lijden door niet te reageren op Israëlische acties. Die dynamiek van incompatibele doelstellingen – Israël wil een permanent eind aan Irans nucleaire kunnen, Iran wil erkenning en veiligheid zonder chantage – maakt dat de crisis niet eenvoudig oplosbaar is.
Voor het Westen betekent dit dat men voor een duivels dilemma staat. Enerzijds is er de drang om trouw te blijven aan bondgenoot Israël en niet te wijken voor Iraanse dreigementen. Anderzijds loert het gevaar dat al te onvoorwaardelijke steun Israël aanmoedigt om verder te gaan op het oorlogspad, met mogelijk rampzalige gevolgen (denk aan een regio-oorlog of zelfs nucleaire incidenten). West-Europese landen balanceren koortsachtig tussen die twee, zoekend naar een formule om escalatie af te remmen zonder Israël in de steek te laten.
In de media en publieke opinie is een mentaliteitskloof zichtbaar: waar sommige kranten en politici de situatie benaderen als een simpele strijd van goed tegen kwaad (Israël tegen het “regime” in Teheran), beseffen andere stemmen dat de werkelijkheid veel complexer is en dat eenzijdigheid blind maakt voor de werkelijke risico’s.
De crisis werpt ook bredere vragen op die Europa direct aangaan.
- Hoe stabiel is het internationale recht en non-proliferatieregime nog als landen eigen rechter gaan spelen?
- Welk precedent schept Israëls actie voor andere conflicten, bijvoorbeeld zou een andere staat nu ook een preventieve oorlog starten uit angst voor een buurland?
- En wat betekent deze polarisatie voor de toch al fragiele relaties met de islamitische wereld en voor de binnenlandse verhoudingen in Europese samenlevingen?
Het zijn vragen waar beleidsmakers in Den Haag, Brussel en elders zich over buigen, terwijl ze proberen de vlam te doven.
Tot besluit kan gesteld worden dat de escalatie tussen Israël en Iran ons laat zien hoe dicht we langs de rand van een grotere oorlog scheren en hoe elk narratief zijn eigen waarheid creëert. Feiten en framing lopen door elkaar: wat voor de één een noodzakelijke defensieve actie was, is voor de ander een ongeprovoceerde agressie. De ene staatsman’s terroriste is de andere’s vrijheidsstrijder, om het cliché aan te halen. In dit conflict zien we dat tot in het extreme uitvergroot. Het is de taak van kritische journalistiek, en hopelijk ook van dit artikel, om door die narratieven heen te prikken en alle kanten te belichten. Want alleen met een volledig beeld kunnen we begrijpen hoe het zover kwam en, belangrijker, hoe we terug kunnen stappen van de afgrond.
De hoop van de wereldgemeenschap, en waarschijnlijk van vele gewone Israëli’s en Iraniërs die vrezen voor hun toekomst, is dat koelere hoofden alsnog zullen prevaleren. Diplomatie, hoe moeizaam ook, is de enige uitweg uit een spiraal die anders onherroepelijk leidt tot meer leed. De komende weken zullen beslissend zijn. De internationale druk op zowel Israël als Iran om niet verder te escaleren neemt toe. Achter gesloten deuren wordt misschien gezocht naar een face-saving oplossing, bijvoorbeeld een tijdelijke deal over Irans nucleaire verrijking in ruil voor stopzetting van Israëlische aanvallen. Of die er komt, is onzeker.
Zeker is wel dat deze crisis een waterscheiding is: zowel Israël als Iran hebben laten zien tot hoever ze bereid zijn te gaan. De rest van de wereld doet er verstandig aan daar lering uit te trekken – en er alles aan te doen om te voorkomen dat deze twee kemphanen de regio in een nieuwe oorlog storten, waarvan de gevolgen onvoorspelbaar, maar ronduit angstaanjagend kunnen zijn. Zoals een commentator bitter opmerkte: “Israël stookt al sinds de jaren 90 op oorlog met Iran, en nu riskeert het zelfs een nucleaire oorlog om zijn zin te krijgen.” Die waarschuwing zou iedereen ter harte moeten nemen.
Het uur is donker, maar de keuze tussen escalatie of de-escalatie is er nog – hopelijk kiezen wereldleiders wijs, opdat deze ongekende crisis niet de voorbode wordt van een nog veel grotere ramp.
Israël voert luchtaanval uit op Iran, bitcoin en wereldmarkten reageren